Vandaag over een week, op zondagmiddag 29 augustus, wordt aan de Zuidelijke Wandelweg de nieuwe synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente ingewijd. Ik kreeg voor die inwijding een uitnodiging, waardoor ik mij zeer vereerd voelde en waar ik heel blij mee ben - want die uitnodiging zegt iets over de verhouding tussen joden en katholieken in deze tijd in onze stad. Ik heb mij dus aangemeld en in de afgelopen week viel het toegangsbewijs op naam op de deurmat. Vetgedrukt staat er op: 14.50 uur Deuren dicht, toegang niet meer mogelijk en uit de toelichting maak ik op dat dat ook iets te maken heeft met de "aanwezigheid van Z.K.H. de Prins van Oranje".
Deuren dicht, toegang niet meer mogelijk. "Vanaf het moment dat de heer des huizes is opgestaan en de deur heeft afgesloten, zult u buiten moeten blijven. U zult op de deur gaan bonzen en roepen ..." - etcetera: Zie, of liever gezegd, hóór het evangelie van deze dag! Ik zie mijzelf al bonzen op de deur van de synagoge respektievelijk op die van het koninkrijk van God. Er gaat iets dreigends uit van onze evangelietekst vandaag - zoals er iets dreigends uitgaat van de uitnodiging van de synagoge. Wij worden uitgenodigd, maar: lét wel! Er zijn wel voorwaarden!
In het geval van de uitnodiging van de synagoge is die voorwaarde slechts: je moet op tijd zijn. Én "voor heren is hoofdbedekking (...) verplicht, keppeltjes zijn bij de ingang van de synagoge voorradig". In het evangelie gaat het om het binnenkomen door een nauwe deur. Het bekend zijn mét de heer des huizes - waarbij wij natuurlijk meteen denken aan Jezus zelf die de gelijkenis vertelt -; bekend zijn mét Jezus als zodanig biedt daarbij géén garantie op toegang. Zoete broodjes worden er niet gebakken. De toegang tot het koninkrijk is géén kwestie van "ouwe jongens krentenbrood", is geen kwestie van "ons kent ons". "We hebben met U gegeten en gedronken en in onze straten hebt U onderricht gegeven" roepen degenen die op de gesloten deur bonzen. In de afgelopen week was ik met een groep jongeren op kamp in de buurt van Zwolle - waar Thomas a Kempis in de vijftiende eeuw zijn beroemde "Navolging van Christus" schreef. Die "Navolging" is door een leraar van een middelbare school in Zwolle, Mink de Vries, vertaald "in jonge taal" en dáárin, in die vertaling, hebben wij ons in de afgelopen week verdiept. Ergens in die "Navolging" schrijft Thomas a Kempis: "Velen hebben de boodschap van het evangelie maar al te vaak gehoord, maar voelen zich er niet door aangetrokken omdat ze niet de houding, niet de geest van Jezus hebben. Wie de woorden en levensstijl van Jezus echt wil begrijpen en ervaren, zal Christus in zijn leven dienen te volgen, in actie moeten komen en het niet bij woorden moeten laten (...) Je bezighouden met moeilijke, diepzinnige woorden en teksten maakt je niet opeens tot een goed mens: een goed leven leiden, dat is waar het om gaat. Daar is God blij mee."[1] Of, om met het evangelie van vandaag te spreken: God verlangt van je dat je géén onrecht bedrijft.
Waar het om gaat, dat Koninkrijk, dat is voor iederéén bedoeld, dát werd ook uit de eerste schriftlezing van deze zondag duidelijk. De profeet Jesaja sprak over mensen van "alle volken en talen" die "op paarden, wagens, huifkarren, muildieren en draagstoelen naar mijn heilige berg Jeruzalem" worden gebracht. In de antwoordpsalm (117) ging het ook heel nadrukkelijk over "alle naties" en "alle volken" die opgeroepen worden om de Heer, de God van Israël te loven. "Van oost en west, van noord en zuid" zullen ze aan tafel gaan in het Koninkrijk van God zegt het evangelie. En daarbij zullen laatsten eersten en eersten laatsten zijn. De kaarten worden opnieuw geschud en de uitkomst wie er wel en niet bij horen, bij dat Koninkrijk, wie er wel en niet deel van uitmaken en welkom zijn zal verrassend zijn. Gedoopt zijn, vaak naar de kerk zijn gegaan, met regelmaat de communie hebben ontvangen, je in de bijbel hebben verdiept ... als zodanig biedt het allemaal geen zekerheid. Heeft het iets met je gedaan? Heb jij er zelf iets mee gedaan? Daar gaat het om.
Een paar jaar terug bracht ik met een vriend van mij een bezoek aan de heilige berg Athos, een semi-onafhankelijke republiek van monniken in Griekenland. Eén van de kloosters die wij er wilden bezoeken was het Russische Hagios Panteleimenoon-klooster, een gigantisch gebouw, het heeft misschien wel duizend kamers. Alleen: voor ons was er geen plaats. "Het gastenkwartier wordt gerenoveerd" zei de gastenpater. En daar sta je dan, in de hitte van de namiddag met het volgende klooster minstens een uur gaans verwijderd, bergopwaarts. En zou daar dan wél plaats zijn? Dat wij geen Russen waren en niet-orthodox had er misschien ook wel mee te maken dat wij niet welkom waren. Want er wáren wel andere pas gearriveerde gasten. Die waren wél toegelaten. Maar díe waren van het houtje! Eén van hen, Alexej, die met zijn vader, een grote bouw-ondernemer, plus een orthodoxe priester plus een lijfwacht reisde; Alexej was er zéér verontwaardigd over dat zij wel naar binnen mochten en wij niet. Hij loodste ons bij het avondeten derhalve toch gewoon de enorme, prachtig gedecoreerde eetzaal van het klooster, de "trapeza", binnen én hij leende ons de spiksplinternieuwe slaapzakken van hem en zijn vader, zodat wij op het strand konden slapen en de volgende morgen in alle vroegte de liturgie in het klooster konden meemaken. Dát werd een onvergetelijke ervaring, die nacht onder de sterrenhemel én die liturgie. De meer dan negentigjarige "hègemoon" (leider, abt) van het klooster ging in die liturgie vóór. Zijn gezicht straalde daarbij als dat van een engel. Na afloop van de urenlange viering trok de gemeenschap zich terug in een aparte kerk op het kloosterterrein - om even later weer naar buiten te komen: de hegemoon vooróp, om zijn schouders een mantel van dunne stof van, ongelogen, wel dertig of veertig meter lang die door de monniken achter hem aangedragen werd, het alles begeleid door een hemelse zang die je door merg en been ging en die diep ontroerde. Zo trok men opnieuw de eetzaal binnen - alsof men de hemel binnenging. Maar, u raadt het misschien al, de grote deuren gingen wél voor ónze neus dicht. Dat was wel even een moment om diep te doorvoelen ook: Dat was echt dat moment van "Heer, doe open ...". En toen was daar opnieuw Alexej. Witheet was hij toen hij begreep dat wij opnieuw waren buitengesloten. Hij ging zich bij de leiding van het klooster over de gastenpater beklagen ("Hij zal worden gestraft" had hij daarbij te horen gekregen) en vervolgens toverde hij allerlei etenswaren tevoorschijn.
Waren wij onrechtvaardig behandeld dierbare gasten en parochianen? Hadden wij wél verdiend om binnengelaten te worden in de eetzaal, in de trapeza van het klooster casu quo om aan tafel te gaan in het Koninkrijk van God? Ik was daar zelf duidelijk veel minder van overtuigd dan Alexej. Maar hoe híj voor ons ópkwam - dat was hartverwarmend. En ik weet zeker: aan mensen zoals die Alexej, die met hart en ziel ópkomen voor andere mensen, voor degenen die niet welkom zijn met name, aan hén behoort het Koninkrijk der hemelen. Heel graag, lieve mensen, zou ik in mijn leven als dat aan de orde is (en het ís voortdurend aan de orde) dus een beetje willen zijn ... zoals Alexej. En ik wens het ook ú toe. Amen.